Hoe reken je een breuk uit?
Hoe reken je een breuk uit?
Bij een breuk bereken je eerst alles boven de deelstreep, vervolgens alles onder de deelstreep en dáárna deel je het pas door elkaar. Als geheugensteuntje kun je doen alsof alles zowel boven als onder de deelstreep tussen haakjes staat. Als je een breuk tegenkomt, wil je die zo ver mogelijk vereenvoudigen.
Hoe moet je een breuk gelijknamig maken?
Noemer x noemer. Vermenigvuldig de noemers van de breuken met elkaar. De gelijknamige breuken worden in dit geval “twaalfden”. 2a. Noemer x teller. 2b. Noemer x teller. Bereken de uitkomst van de som. Je hebt de breuken uit de voorbeeldsom nu gelijknamig gemaakt.
Wat is de teller van de breuk?
Een breuk bestaat uit een teller en een noemer. De teller geeft het deel van de breuk aan dat gekleurd is. De teller is het getal dat boven de deelstreep staat. De noemer geeft het aantal delen aan waarin de hele is verdeeld.
Wat is 1 op de 8?
Een hele is verdeeld in acht gelijke stukken, oftewel: 1 : 8 =. Daar hoort het kommagetal 0,125 en het percentage 12,5% bij.
Hoe deel je breuken voorbeeld?
Hoe kan je een breuk delen Bij het delen van een breuk door een breuk kan je vermenigvuldigen met het omgekeerde. Wissel het deelteken met het vermenigvuldigingsteken en wissel de teller en de noemer om van de tweede breuk.
Wat is de noemer van 3 8?
De noemer is het getal onder de streep. In 35 is 5 de noemer. Is iets in een aantal gelijke stukken verdeeld, dan geeft de noemer aan hoe dat deel heet, hoe dat te noemen is.
Wat is de helft van 56?
Als je de helft van een getal wil uitrekenen, deel je dit getal door twee.
Wat is de teller en noemer?
De teller is het getal dat boven de deelstreep staat. De noemer geeft het aantal delen aan waarin de hele is verdeeld. De noemer is het getal onder de deelstreep.
Hoe moet je 2 breuken delen?
Twee breuken op elkaar delen is hetzelfde als de eerste breuk met het omgekeerde van de tweede breuk te vermenigvuldigen. De eerste stap is daarom om het omgekeerde van de tweede breuk te bepalen (waarbij de teller en de noemer van plaats gewisseld zijn). Daarna vermenigvuldig je de twee tellers.
Hoe weet je welke breuk het kleinst is?
Als je twee breuken hebt die allebei een teller één hebben, dan is de breuk met de kleinste noemer het grootst. Je kunt je begrijpen door te denken aan een taart of pannenkoek of chocoladereep. Als je één reep in drie stukken snijdt, is elk stuk groter dan wanneer je diezelfde reep in vijf stukken snijdt.